Aandacht, intentie en imitatie:
Eén van de belangrijkste bouwstenen van de vroege communicatie zijn aandacht, intentie en imitatie. Vaak worden deze over het hoofd gezien. Maar als er geen gezamenlijke en gerichte aandacht is om wat voor reden dan ook, kan het zijn, dat de communicatie helemaal niet op gang komt. Om taal te kunnen imiteren en leren, zal eerst de betekenis van taal duidelijk moeten zijn. Problemen in de betekenisverlening kunnen een drempel zijn. Bij het moeilijk op gang komen van de taalontwikkeling van het jonge kind, zal dan ook eerst naar deze  communicatieve voorwaarden gekeken moeten worden.

Taalbegrip en Taalaanbod:
Voor zowel het jonge als het oudere kind met taalontwikkelingsproblemen is het belangrijk dat de taal goed afgestemd wordt, zodat de boodschap ook begrepen wordt. Het in kaart brengen van het taalbegrip en het aanpassen van het taalniveau van de ouder of verzorger kan een goede ingang zijn om de taal verder tot ontwikkeling te brengen.
Logopedische begeleiding kan dan ook gericht zijn op de interactie tussen kind en ouder/verzorger, om deze te stimuleren. Dit geldt ook voor het taalaanbod bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand.

Spraak:
Er kan ook sprake zijn van specifieke spraakproblemen. Sommige klanken worden niet of niet goed uitgesproken. Dit kan een motorisch probleem zijn, maar het kan ook zijn dat de klankopbouw van woorden niet goed opgeslagen is in het geheugen. Of dat er problemen zijn met het gehoor of het gericht luisteren naar taal. Afhankelijk van de aard van de problemen kan er een spraakonderzoek plaatsvinden of een onderzoek naar de auditieve waarneming (luistervaardigheid).
Ook bij de oudere cliënt kunnen er problemen zijn in de spraakuitvoering door b.v. een hersenletsel. Ook dan zal de spraak in kaart gebracht moeten worden en zullen er strategieën geleerd worden om opnieuw duidelijker te leren praten.

Taalinhoud:
Hieronder verstaan we vooral de woordenschat. Je moet voldoende woorden tot je beschikking hebben om goed te kunnen communiceren. Soms schiet de woordenschat tekort en moet deze worden uitgebreid. Maar soms is er wel voldoende woordenschat, maar kun je er moeilijk bij komen. Dit noem je woordvindingsproblemen. Dit kan een probleem zijn bij een jong kind, maar ook bij een volwassene, die b.v. een trauma achter de rug heeft zoals een CVA. Ook ouderen met een beginnende dementie kunnen moeite hebben om woorden te vinden en/of de taal te onthouden. Het geheugen voor taal speelt hierin ook een rol.

Taalvorm
De boodschap, die je brengt moet ook vorm gegeven worden in zinnen.
Soms schiet de grammaticale ontwikkeling tekort en wil het kind meer vertellen, dan het in taal kan uitdrukken, en is dit de bouwsteen waaraan gewerkt moet worden.  Bij het jonge kind dat lichte stotterverschijnselen laat zien, kan het werken aan de zinsvorming een positief effect hebben. De focus ligt dan niet op het stottergedrag, maar op de onderliggende bouwsteen: het maken van goede zinnen.
Ook oudere cliënten met een hersenletsel kunnen soms moeite hebben met het formuleren van zinnen. Zinsvormen zullen dan opnieuw moeten worden aangeleerd en hiervoor zijn verschillende ingangen mogelijk.

Waarneming
Een belangrijke bouwsteen in de communicatie is de waarneming. Het gehoor kan hierin een rol spelen, maar ook als het gehoor goed is, kunnen er problemen zijn in de waarneming. Het verwerken van informatie om wat voor reden dan ook kan een belemmering zijn.
Zowel bij jonge kinderen als bij tieners of volwassenen kan het belangrijk zijn om de zintuigverwerking in kaart te brengen. Ieder persoon heeft zijn eigen zintuiglijke prikkelverwerking.
Het ene kind zal zich in een lawaaierige ruimte nog prima kunnen richten op taal. Het andere kind zal overprikkeld worden en geen taal binnen krijgen.
Met name de auditieve waarneming heeft een grote invloed op de taalontwikkeling, maar ook op de informatieverwerking.

Ook kinderen en tieners met leerproblemen op school hebben soms baat bij het inzichtelijk maken van hun zintuiglijk profiel, zodat duidelijk wordt waar hun belemmeringen liggen, maar ook, waar hun kansen liggen!
Voor ouderen geldt dat hun zintuiglijk profiel na een hersenletsel zodanig veranderd kan zijn, dat ze zichzelf moeilijk meer herkennen, en dat zijzelf en ook hun omgeving geholpen kan worden door meer inzicht te hebben in de huidige prikkelverwerking. Uitgaande van dit persoonlijke profiel kun je de omgeving van een cliënt aanpassen en waar nodig ondersteuning bieden.